woensdag 18 mei 2011

Last thoughts on Bobbejaan Schoepen

Maandag naar Bobbejaanland geweest. Niet om mij te verstrooien in deze of gene cowboygerelateerde roetsjbaan, maar voor het werk: in casu de voorstelling van een groot boek over wijlen Bobbejaan, samengesteld door zoon Tom, met hulp van grossier in karakterkoppen Stephan Vanfleteren. Dus rond het middaguur dapper koers gezet naar het wilde westen dat Lichtaart heet. Wederom verplaats ik mij per tautomobiel, wat geen sinecure is. Zo wild is het westen niet, of achter elke boom schuilt een flitspaal, een wegversmalling of een zoveelste zone dertig. Nooit geweten ook dat er twee soorten Olen zijn. Wanneer de eerste richtingaanwijzer richting Bobbejaanland opdoemt, valt voorwaar een zware last van mijn schouders.

Een bezoek aan Bobbejaanland blijft een oefening in surrealisme. De hostess die bij de dienstingang het aanwezige journaille moet opvangen en me onder de naam Leen Michiels op de gastenlijst registreert, is gehuld in het soort laag uitgesneden frullenjurk dat ik me herinner van de cancandansende saloongirls in de albums van Lucky Luke. Met een moddervet Kempens accent wijst ze me de weg: het persgebeuren vindt plaats in Cowboy Town, zeg maar het historische centrum van wijlen Bob’s privé-universum. Gewoon de pijlen volgen richting Speedy Bob: in de schaduw van de rollercoaster ligt het dorp verscholen.

Het plezantste land ligt er op deze druilerige meidag wat verslagen bij. Weinig volk in de hotsende attracties. Ja, hier en daar een klasje op schoolreis. Of, geschaard rond een treurig plastieken tafeltje, groepjes late tieners en twentysomethings, belust op jeugdsentiment en guilty pleasure. De blikken op hun gelaat verraden deconfiture. Bobbejaan wist het al: écht cowboyschap verdraagt geen ironie.

Dat hebben de lui achter de persvoorstelling goed begrepen. A trip down memory lane moet het worden, in een saloondecor vol foto’s en gouden platen van wijlen Bobbejaan. Liliane Saint-Pierre hangt er rond, en Paul Michiels, ook Will Ferdy en Luc Caals zijn van de partij. En, een beetje weggemoffeld, een oude man die speciaal voor de gelegenheid zijn zondags cowboykostuum voor de dag heeft gehaald: Dirk, 35 jaar lang aan de slag geweest in Bobbejaanland. Tom Pintens, Gregory Frateur en Roy Aernoudts zingen enkele klassiekers en Bobs kleindochter brengt “Monsieur le Vagabond.” Veel emotie voor een persconferentie, zoveel is zeker.

Back to Bobbejaanland

Intussen dwalen mijn gedachten af naar dezelfde tijd, ongeveer een jaar tevoren. Bobbejaan was een van die intervjoewies die al te lang op mijn verlanglijstje was blijven staan. Toen hij 85 werd, nam ik het me voor: “Ik ga d’r naartoe, ik ga met die man praten!” That is: na voltooiing van de thesis, het eindwerk, de reeks examens en al de andere studentikoze sores die me toen bezig hielden. Amper was mijn voornemen uitgesproken, of daar rolde het fatale bericht uit de radio: Bobbejaan was gestorven in het ziekenhuis, 85 jaar en één dag. Te lang gewacht.

Eén keer heb ik hem ontmoet. Enfin, ontmoet. “Gezien” is een beter woord, denk ik. Halfweg de jaren ’90 drentelde ik als negenjarige door Bobbejaanland. Het was absoluut snertweer en echt feestelijk verliep de uitstap niet. En plots was hij daar: Bobbejaan, de aanstichter van dit alles. Niet aan het stuur van de kilometerlange slee- met – koeienhoorns, maar in hetzelfde soort suffe golfkarretje waarmee ook zijn personeel zich door het park –pardon: land – verplaatsten. De cowboyhoed op zijn hoofd omhuld met cellofaan tegen de regen. Bobbejaan deelde foldertjes uit, waarop hijzelf te zien was, met op de achtergrond het reuzenrad en de vijver. En de slogan die ik nooit zou vergeten: "Sommige politici hebben van hun land een moeras gemaakt. Ik heb van een moeras Bobbejaanland gemaakt." De balpen die mijn vader hem ter hand stelde om het foldertje te signeren, weigerde dienst in de regen. Bobbejaan mompelde haastig goedendag en zette zijn weg met het zoemende karretje voort. “Zie je wel dat hij echt bestaat,”zei mijn pa. Ik geloofde hem niet helemaal.

Bladerend door het boek vraag je je toch af hoe Bobbejaan zijn eigen personage eigenlijk zag. Het ene ogenblik is hij ontegensprekelijk een westernzanger zoals je ze in de jaren ’50 ook in de States tegen het lijf liep – een Bobbejaansong als Little Kid Sister of mine echoot Hank Williams -, maar het volgende moment woont de cowboy al op kamers naast zijn duivenkot kort bij het Antwerpse Steen. Of banjert hij, intussen overgeschakeld op Schoon Vlaams als voertaal, over de prairie. Tezelfdertijd is hij aan het varen, met de lichtjes van de Schelde in het achterhoofd. Of doet hij zich voor als ‘pompier’ in een soort van namaak-Brussels dialect. Daartussenin waagt hij zich al eens aan een geloofsbelijdenis. “Ik geloof dat god de vader weer op reis is/ dat hij denkt dat het bij ons een paradijs is. Ik geloof dat Sinte Pieter zit te kaarten/ Met Sint-Jozef, Sint-Franciscus en Sint – Maarten.” Amen!

Misschien was het voor hem ook één groot experiment. Al wat uit Amerika kwam, had sowieso de wind in de zeilen in de jaren na de oorlog, met de cowboy als ultiem uithangbord, dus lijkt de metamorfose van Kempenzoon Modest in cowboy Bobbejaan iets bevattelijker. En dan: werken! De hort op met een grote circustent en godbetert een eigen toerbus. Vaderlijke raad voor Brel en Neefs, later ook voor Daan: “Smoort toch wat minder!” En voor elk optreden door de belendende dorpen sjokken, te paard in cowboykostuum. Aan de gevels en mensen op de achtergrond is nauwelijks af te lezen of het tafereel zich ver voor of vlak na de Tweede Wereldoorlog afspeelt. Het valt me telken op hoe grauw België eruitziet op foto's uit die tijd. Ik probeer me voor te stellen hoe dat voelde: zo plots die vedette door je straat zien rijden, buitenaards in zijn glimmende kostuum. ’s Avonds moet de tent afgeladen vol gezeten hebben, het kan haast niet anders.

Ik probeer vat te krijgen op dat andere mysterie: hoe die rasmuzikant het toeren begin jaren ’60 beu was en in een zakenman-in-cowboyboots veranderde, die zijn gitaar ergens in de seventies aan de wilgen hing en ze er pas terug vanaf haalde in het zicht van de eindstreep. Was Bobbejaan echt terechtgekomen op een carrousel die nooit stopt, zoals hij het zegt op zijn comebackplaat uit 2008? Het werd hem niet door iedereen in dank afgenomen.

Of zijn de mensen soms vergeten dat ook de vaderlandse media er een handje van weg hadden om Bobbejaan in zijn nadagen neer te zetten als een karikatuur van zichzelf, die in zijn gepimpte Pontiac rondjes maalde in zijn pretpark, gekleed in een soort Elviskostuum? Erg vriendelijk waren de portretten niet, die er in die jaren van hem werden gemaakt. Ternauwernood op dezelfde hoogte als de steeds geflipter Eddy Wally. Maar eenmaal Bobbejaan, intussen krakend bejaard , zijn “Lichtjes van de Schelde” mocht staan zingen op Saint-Amour, was dat blijkbaar allemaal vergeten. Of de idolate lof die men Bobbejaan toewuifde in die laatste jaren geheel vrij was van ironie, kom je ook in het boek van zoon Tom niet te weten.

Als je maar lang genoeg blijft leven, word je op de Vlaamse culturele prairie vanzelf een legende.

2 opmerkingen:

  1. Voor meer info over de verschillende soort Olen moet je bij "Brief aan Boudewijn" van Walter van den Broeck zijn.

    BeantwoordenVerwijderen
  2. Michiel, dit is echt een meesterlijk artikel. Prachtig, duidelijk met liefde voor het onderwerp geschreven en zeer treffend. Petje, enfin stetson, af! Ook u wordt een legende.

    BeantwoordenVerwijderen