zaterdag 13 november 2010

Herfstlandschap met kippen

Het was enkele dagen na Allerheiligen. Onder een loodgrijze hemel stapte uw dienaar die ochtend uit de trein in het gloomy Watermael-Boitsforts a.k.a. Watermaal-Bosvoorde. Doel van de reis: een tentoonstelling over kippen. Inderdaad. Kippen.

De Limburgse kunstenaar Koen Van Mechelen is al ruim een decennium bezeten van kippen. Al jaren timmert hij aan een curieus work in progress: de zoektocht naar de enige echte oerkip. Door zijn creaties onophoudelijk te kruisen met steeds weer andere kippenrassen van over de hele wereld, hoopt Van Mechelen ooit uit te komen bij het ultieme kieken. De levende kippen mogen dan wel het centrale (en meest koddige) element van 's mans werk zijn, dat neemt niet weg dat de kip ook in zijn beeldend werk prominent naar voren komt.

Van Mechelen stelt nog tot 15 december zijn recentste creaturen tentoon in het park Tournay-Solvay in Watermaal-Bosvoorde. In het kader van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie wordt het dromerige park door Van Mechelen omgeturnd tot een soort vrijstaat waar de kip centraal staat.

Wat opvalt bij Van Mechelens close-ups van zijn creaturen, is hoe strijdlustig en wreed een doodgewoon kieken er eigenlijk uitziet van dichtbij. Van veraf is het beest, zelfs wanneer het onderwerp vormt van een bloedserieuze tentoonstelling, vooral toonbeeld van een shabby onnozelheid. Van dichterbij wordt het plaatje anders: een en al rode lellen, een stompe snavel en wrede, priemende ogen. A bird of mass destruction. Van Mechelen speelt handig met dat contrast in de foto's van zijn 'projecten.'





Het park ademt, zeker in dit herfstige jaargetijde, een prikkelende melancholie. Op nauwelijks enkele kilometers van het Brusselse gewoel waad je enkeldiep door de dorre bladeren. Middenin het park staat ook een vervallen kasteeltje van rond de eeuwwisseling. Aan het ingestorte dak en de gebarricadeerde ramen is te zien dat de Belle Epoque in dit spookhuis nog slechts een vage herinnering is. Rond de ruïne is een prikkeldraadhek geplaatst. Meer om de spoken binnen, dan wel de vandalen buiten te houden, denk ik.

Wie gelukkig ook achter draad zit, is deze motherfucker.


Geen oerkieken, maar een Mechelse koekoek. Eeven verderop lopen dan weer enkele Chinese exemplaren rond met een hogere aaibaarheidsfactor. Doch zij wilden niet op de foto.

Het is ook niet al kotkedei wat de klok slaat. In het park zijn ook enkele sculpturen van Van Mechelen te zien. Al zal het niet verbazen dat die ook verwijzen naar de kip en/of het ei.




Toegegeven, een flinke scheut willing suspension of disbelief is een must om een en ander serieus te kunnen nemen, en wat het allemaal met Europa te maken heeft is ook niet helemaal duidelijk. Maar het geestige contrast tussen het herfstige, vervallende decor van het park Solvay-Tournay en Van Mechelens koddige kiekenkoten werkt verfrissend.

Nog tot 15 december in het park Tournay-Solvay. Meer info vindt u hier.

maandag 8 november 2010

Afscheid van Harry Mulisch

Afgelopen weekend namen de Nederlandse letteren afscheid van Harry Mulisch. Ondanks de stortvloed aan puclicaties rond zijn overlijden, blijft het mysterie Mulisch overeind. Ook de herdenkingsplechtigheid voor de schrijver in de Amsterdamse stadsschouwburg maakt het raadsel enkel groter. Ik stond erbij, ik keek ernaar, ik begreep er niks van.

De plechtigheid begint met een 19e-eeuws aandoend beeld: zes griezelig deftige heren die, buishoed op het hoofd, de eenvoudige kist van Mulisch’ huis aan de Amsterdamse Leidsekade naar de Stadsschouwburg aan het Leidseplein dragen. Voorop een in wit gekleed orkestje dat dieptreurige klezmermuziek ten gehore brengt. Gevolgd door familie en vrienden. Eerst passeert de stoet nog het sjieke hotel Americain. Voor Mulisch-adepten een lieu de memoire, vooral dankzij de tot legende uitgegroeide anekdote dat Mulisch zich er weleens expres liet opbellen, opdat de aanwezigen toch maar zouden weten dat Harry Mulisch in the house was. Het Fenomeen Mulisch in goeden doen. Voordat het middag wordt, zullen minstens drie wildvreemden me dit verhaal opdissen, alsof ik het nog nooit eerder heb gehoord en zij het met hun eigen ogen hebben gezien. Se non é vero, é ben trovato. Niet dat het je één stap dichter brengt bij het doorgronden van wat er hier vandaag gebeurt: de schrijver, het Fenomeen, maar ook de mens Mulisch, wordt hier vandaag ten grave gedragen.

*

Het podium van de stadsschouwburg baadt in zacht, rood licht. Naast de vleugelpiano liggen, op enkele roodfluwelen kussens, Mulisch’ eretekens uitgestald. Op de achtergrond een imposante verzameling rouwkransen en boeketten. De kist zal temidden van die weelderige eerbewijzen worden neergelaten. In één beweging, met een geluid dat het midden houdt tussen een zucht en een golf, veert het gezelschap recht wanneer de baardragers het stoffelijk overschot van de schrijver de bühne opdragen.

*

Is dit niet in de eerste plaats een afscheid van een geconsacreerd schrijver? Uitgever Robbert Ammerlaan neemt als eerste het woord. Net als bij Hugo Claus, twee jaar geleden, moet de directeur van De Bezige Bij afscheid nemen van een sterkhouder uit zijn fonds. Hoe doe je dat, afscheid nemen van een man die zijn status van gewone sterveling al zes decennia achter zich heeft gelaten? Ammerlaan opteert voor citaten uit Mulisch’ eigen werk. Het aandoenlijke laatste gesprek met zijn moeder, in 1951. Mulisch, die op dat ogenblik nog moet debuteren, maar zelfverzekerd zegt: “Dat schrijven, dat heb ik van mezelf.” Maar Ammerlaan beleefde evengoed de laatste dagen mee. Geëmotioneerd vertelt hij over vreugde en verdriet aan de Leidsekade. De schrijver die zijn uitgever toefluistert: “Morgen ga ik naar huis.” Tot op het einde ‘een trouw en soeverein mens,’volgens Ammerlaan.

*

Literatuurwetenschapster Marita Matthijsen probeert het literaire monument Mulisch te vatten. Het strekt Mathijsen tot eer dat ze geen krampachtige poging onderneemt om Mulisch weg te zetten als datgene wat hij ten enenmale nooit is geweest: een “volksschrijver.” Hoe de ‘democratische’ dood dan toch greep kreeg op de schrijver die zich ironisch afvroeg of het wel zeker was dat hij ooit zou sterven. “De schrijver Mulisch is alleszins springlevend,”besluit ze. Op de documentairebeelden die volgen, mag Mulisch zijn schrijverschap zelf verklaren. De beelden dateren van medio jaren ’80, Mulisch’ aura bereikt zijn zenit. De zelfbewuste schrijver praat in raadsels over het labyrint van zijn schrijverschap. Op de achtergrond de Egyptische pyramides. En Mulisch op de voorgrond, larger than life, een sfinx der Nederlandse Letteren.

*

En hoe worstel je op een dag als deze omheen Mulisch’ beruchtste citaat: “Ik ben de Tweede Wereldoorlog?” Welke rol is er weggelegd voor de wereldbrand die Mulisch vormde tegen wil en dank, die levenslange fascinatie met Hitler en Eichmann, met de gruwel die de schrijver, volgens de getuigenis van zijn dochter, tot tranen toe ontroerde? Mulisch’ Duitse uitgever en vriend Michael Kruger neemt het woord. In kraakhelder Duits –“ik heb heel mijn leven Duits met hem gesproken” - vertelt hij hoe ze samen Berchtesgaden bezochten, het buitenverblijf van Hitler. Hoe Mulisch gefascineerd was door het toeval dat tot Hitlers en zijn eigen ontstaan had geleid. En dat Mulisch erin geslaagd is om de Duitse schande voor de Duitsers te verklaren. Don’t mention the war?

*

Er is ook Mulisch de Amsterdammer, die vier decennia lang in hetzelfde huis aan het Leidseplein woonde. Hij wordt uitgeleide gedaan door burgemeester Eberhard Van der Laan, die spreekt namens alle Amsterdammers, al is er in de zaal geen enkele ‘doorsnee’ Mokummer te vinden. Voor gewone stervelingen is deze plechtigheid immers niet toegankelijk, een handvol journalisten uitgezonderd. Van der Laan niet kan nalaten de aanwezigen er even op te wijzen dat er een verschil is tussen gewichtig zijn en gewichtig doen, twee zaken die Mulisch in de vingers had, net als het talent om zich lof te laten welgevallen.

*

Of wat te denken van Mulisch als wonderlijke jeugdvriend, uitgeleide gedaan door Marcel Van Dam? Van Dam vertelt hoe Mulisch zichzelf als puber bedacht met fictieve ingenieurs- en meestertitels en zelfs een tijdlang “esquire” achter zijn naam zette, zonder precies te weten wat dat betekende. Een schrijver die zijn bureau gebruikte als laboratorium. En hoe Mulisch later ‘vanzelf’ de primus inter pares werd van de legendarische Herenclub. “Harry Mulisch werd als een standbeeld geboren,”zegt Van Dam. Maar hij vertelt evengoed over de laatste, brede glimlach waarmee Mulisch afscheid nam van zijn trouwe kameraden. Ver voorbij het imago en de pose moet Mulisch zich een innemende vriend hebben getoond.

*

Het verrassendste verhaal komt van Mulisch’ dochter Frieda. Vechtend tegen de tranen schildert Anna het onvoorstelbaarste portret van allemaal: dat van Mulisch als bezorgde, minzame vader. Een man die geamuseerd vaststelt dat zijn dochter stiekem rookt, een pa die ‘alles over alles’ weet en dus ideaal was om huiswerk te helpen oplossen, iemand die onderweg in de auto maffe liedjes verzint om zijn dochtertje aan het lachen te maken en die trots naar haar kon wijzen om dan te zeggen: “Kijk, zelf gemaakt!” De ongegeneerde emotie van haar verhaal clasht met de afgemeten rouw van de voorgaande sprekers. Komt hier dan toch een glimp van de mens Mulisch naar voren?

*
Maar net wanneer je rustig meent te besluiten dat Mulisch - oef? - ook maar een mens is geweest, doemt daar de ongenaakbare schrijver weer op. Dochter Anne heeft die andere Mulisch als vader gehad, een man die gesprekken deed verstommen wanneer hij terloops een kamer binnenstapte. Iemand die “zoveel licht gaf dat het naast hem moeilijk stralen was.” Iemand die misschien liever een zoon had gewild. ‘Voer voor psychologen,’ alleszins.

*

De plechtigheid loopt ten einde zonder woorden, in muziek. Wie dacht dat de dood Harry Mulisch wel even zou ontraadselen, komt ook vandaag bedrogen uit. “Beter is, het mysterie te vergroten.” Een zoveelste boutade uit het repertoire van de schrijver zelf. Maar na zijn dood misschien waarachtiger dan ooit tevoren.

*

Dan zijn de mannen met de hoge hoeden daar terug. Ze dragen de lijkkist over het Leidseplein. Aan de Leidsekade, zowaar op de drempel van zijn eigen huis, wordt het stoffelijk overschot van de schrijver op een bootje neergelaten. Moeizaam komt het bootje los van de kade. Het vaart onder de brug door waarop de mensen samendrommen om een glimp op te vangen, en vaart naar gene zijde. Indien niet van de Styx, zoals het (half-)goden eigenlijk betaamt, dan toch van de Amstel.

Naschrift: wanneer de boot uit het zicht verdwenen is en de mensendrom op het Leidseplein is uitgewaaierd, draai ik me om en loop zo nonchalant mogelijk de bar van hotel Americain binnen. Ik zoek een tafeltje bij het raam en bestel koffie. Even speel ik met het idee om me hier te laten opbellen. Om te weten hoe dat voelt, wanneer de ober schalt “Telefoon voor meneer Leen!” Opvallend onopvallend naar de telefoon slenteren en zeggen “Spreekt u mee,” ook al is het tegen een kennis die zich verveeld zit af te vragen waarom ze niet gewoon naar m’n GSM kan bellen. Dus hoe ik een en ander praktisch voor elkaar moet krijgen, daarvan heb ik niet meteen een idee. Ik laat het plan maar varen en slurp mijn duurbetaalde koffie. Buiten breekt een miezerig herfstzonnetje door de zorgelijke hemel.