woensdag 7 april 2010

Groezeligheid

Een nieuw fragment uit de vooralsnog onvoltooide Roman van Johnny Bros, het Titaantje dat het niet gehaald heeft. In deze episode
slaat hij, temidden van de rotzooi in zijn nieuwe honk, aan het mijmeren over de goeie ouwe tijd, toen rommel maken nog een kunstvorm mocht heten.

*
Van die tijd stond hem de groezeligheid bij, de balorige onverschilligheid tegenover de kruimels en de koffievlekken, de schillen en de filterzakjes. De snel gestaakte strijd ook tegen het rondvlokkende stof in de hoeken. Of het verveelde gevoel steeds te struikelen over schoenen, tassen, stoelen, de hele mikmak die de Engelsen zo mooi clutter noemen, een fenomeen dat grotendeels te wijten was aan het feit dat eenzelfde kamer van vier-bij-vier dienst moest doen als slaapplaats, bureau, eetkamer en gastenverblijf. Het kot van Johnny Bros was wat dat betreft niet eens zo uitzonderlijk: ook bij de andere Bendeleden lag het er in een zelfde staat van volgehouden morsigheid bij. Bij onaangekondigd bezoek diende zitmeubilair eerst ontdaan te worden van de stapels boeken c.q. vuile was c.q. kranten die de bewoner er in de loop van dagen en weken in had verzameld. Propere kopjes waren nooit, nergens voorhanden. Werd er koffie geschonken, dan werd dit schenken steevast voorafgegaan door het haastig omspoelen van een morsige en liefst gehavende mok die al die tijd een sluimerend bestaan had geleid als presse-papier op een uithoek van de studeertafel. Het koffiezetten zelf gebeurde meestentijds met behulp van een apparaat waarvan het zindelijke huishoudwit al lang een verre herinnering was. Eenmaal door de gast geledigd, werd de kop pro forma toegevoegd aan een vervaarlijke stapel vaat, die ooit, eens zou moeten worden bewerkt, niet in de gootsteen van de kelderkeuken, maar in de eigen lavabo. Dit mocht geen huishouden heten. Meest van al leek deze op-en-top jongensachtige manier van wonen op kamperen, maar dan binnenshuis. Wat Johnny Bros ook nog haarscherp voor de geest stond: overal asbakken. Overvol met peuken en grijze as, die op de bodem van de asbak een plakkerig, grijszwart laagje vormde. Veel Bendeleden waren achteloze kettingrokers, en bij het koffiekletsen duurde het nooit lang vooraleer een blauwige nevel de conversatie omfloerste. Pas bij het opduiken van het verschijnsel vriendin zou daarin verandering komen en zouden ze stuk voor stuk en met wisselend succes de sigaret afzweren.
*
Vooralsnog heersten ze allen soeverein over hun hoogstpersoonlijke puinhoop, die met recht en reden een “kot” genoemd mocht worden. Het hoeft geen verbazing te wekken dat de morsigheid van de omgeving al snel oversloeg op het voorkomen van de bewoner zelf. Eerste symptoom was de meerdagenbaard: ’s ochtends niet scheren betekende toch al gauw een tijdswinst van zo’n vijf minuten, die aan snoozen besteed kon worden, of ontbijten. Volgende offer was de ochtendlijke wasbeurt, die er –eerst door tijdsdruk, later uit louter lummeligheid – algauw aan moest geloven. Ter vervanging was er de “chemische douche:” het vlugvlug onder oksels en dwars langsheen de bast bewegen van een spuitbus goedkope deodorant. In de meeste koten wedijverde de walm van dit spul dan ook prominent met de geur van koude sigarettenas en zweetsokken. Vooral tijdens examenperiodes werd deze confrontatie van odeuren op de spits gedreven. Immers, in deze tijd van crisis diende toch alle beschikbare tijd aan de studie te worden gewijd? Afwas? Geen tijd! Notities van gisteren opruimen? Ben je mal, ik heb m’n handen vol met die van vandaag? Een douche nemen? Godverdomme, of ik niets beters te doen heb!
*
Plots schoot Johnny Bros een tafereel voor de geest uit een van zijn eerste examenperiodes. Op een dag dat de stank van studentikoze rottenis in zijn stulp niet meer te harden was, had hij het lumineuze idee gehad de kamer voor het eerst in tijden nog eens te luchten. Het was echter januari, en de koude die mee naar binnen woei, maakte het er niet aangenamer op. Johnny Bros besloot dan maar even te pauzeren en bij Ashcroft langs te gaan, erop hopend dat de frisse bries in tussentijd haar zuiverende werk zou doen.
Ashcrofts hok, dat aan de overkant van de gang gelegen was, bood bij het betreden een aanblik alsof er een tornado in had huisgehouden. Van de vloer was haast niets meer terug te vinden onder een tapijt van lukraak neergestrooide notities en heelder bussels slides – ook in Ashcrofts studiegebied had men intussen aan echte cursussen een broertje dood, en de vuistdikke bundels vol prentjes-met-trefwoorden golden als surrogaat. Ashcrofts studietafel was een pandemonium van rotzooi, waar afgekloven klokhuizen, lege kartonnetjes van Rizla-vloei en gedeukte blikjes energiefrisdrank om een plaatsje wedijverden met de hompen leerstof die Ashcroft geacht werd die dag nog tot zich te nemen. Nu had Johnny Bros al vroeg geleerd dat de wanorde van Ashcrofts behuizing gelijke tred hield met de vordering van de door hem geleverde studeerarbeid. Het huidige inferno in ogenschouw nemend, kon Johnny Bros dan ook niet anders concluderen dan dat Ashcroft vandaag serieus de bolleboos had uitgehangen. “Ha Bros!” klonk het collegiaal. “Rookpauze?”
“Rookpauze.”
“Ga zitten.”
Nu pas viel het Johnny Bros op, dat Ashcrofts bed in dit miniatuur-Hiroshima een oase van gladgestreken ordelijkheid mocht heten. En dus vlijde hij zich gezellig neer, rug tegen de muur, op Ashcrofts brits. Het dekbed, zo schoot hem nu weer te binnen, vertoonde een tekening van een knalgele Porsche Carrera. Boys will be boys, zeker toen.
“Kopje koffie?”
“Nee, dankjewel. Zo goed alsof ik het gehad heb.”
Johnny Bros haalde zijn sigaretten boven en Ashcroft ging in de weer met tabak en vloeitjes. Halverwege werd hij dit gepruts echter beu. “Heb’ gij een vaste?”vroeg hij, met de dictie die een jarenlang gebruik van de Limburgse streektaal verried.
“Zeker wel,” antwoordde Bros. Ze staken op. De overvolle asbak werd neergepoot op de berg notities die het bijzettafeltje sierde.
“Enne, allemaal goei?” vroeg Ashcroft. “Vlot het wat?”
“Gaat wel. En bij jou?”
Deze vragen stelden ze elkaar ambtshalve. Ze hadden afgesproken elkaar wat in evenwicht te houden tijdens de examens. Sterker nog: Ashcroft had hem gevraagd of hij (Bros) tijdens deze examens zijn “geweten” wilde zijn. Dat betekende: degene die hem, na het roken van enige sigaretten en het slurpen van een kopje koffie, weer tot studeren zou aanmanen. Als Bros dat deed, zou ook Ashcrofts vriendin Aurelie erg blij zijn, want dan hoefde zij zulks niet meer te doen. Ten andere, zij had het met haar eigen studies meer dan druk genoeg. En dus was Johnny Bros Ashcrofts geweten, want hij kon Aurelie niets weigeren. Alleen voelde hij daar vandaag weinig animo toe. Hij liet zich gezellig uitzakken, rug tegen de gyprocmuur, benen bungelend over de bedrand, en rookte profijtig zijn sigaret. Er werd op de deur geklopt. Goedhuys verscheen in het deurgat.
“Hoihoi!” zei deze in een andere variant van het Limburgse taaleigen. “Hoe gaat ‘ie?”
“Niet vreselijker dan anders,” antwoordde Johnny Bros naar waarheid. Ashcroft trad hem grijzend bij.
“Hard gewerkt vandaag.”
Goedhuys stond vooralsnog te schutteren middenin de puinhoop. Uiteindelijk besloot hij ook maar op Ashcrofts bed te gaan zitten.
“Ik kom niet vooruit vandaag,” zuchtte hij. “Wat heb jij vandaag gedaan, Ashcroft?”
“Nou,” antwoordde Ashcroft. “Ik ben vanochtend vroeg opgestaan, heb drie hoofdstukken examenstof verwerkt, toen is Aurelie langsgekomen, we hebben samen gegeten in de keuken, daarna zijn we naar hier gekomen en toen hebben we seks gehad, hierzo op het bed, als je goed voelt is’t nog een beetje warm.”
“Nu je ’t zegt,” beaamde Goedhuys.
“Fijn?” vroeg Goedhuys?
“Zeker wel,” antwoordde Ashcroft.
*
Toen Johnny Bros even later naar zijn eigen kamer terugkeerde, had de tocht uit het openstaande raam alle notities op zijn bureau onherstelbaar door elkaar geschud. Hij had het raam gesloten, de papieren bij elkaar geraapt tot een slordig stapeltje en was dan een uur op zijn bed gaan liggen maffen.
*
Waarom schoot dit hem weer te binnen, nu, drie of vier jaar na datum? Waarom stond hij, zoveel later en met zeeën van tijd om z’n nieuwe honk op te ruimen, middenin de puinhoop te grijnzen als een idioot? Toegegeven, het was wederom een kwestie van nostalgie. Maar het bleef niettemin geen zicht.