donderdag 21 mei 2009

Second Thoughts

Uit de tijd dat wij nog nominaties haalden bij de literaire prijs van Babylon.

Die ochtend, bij het tandenpoetsen, moet je plots weer aan hem denken, niet? Het verrast je. Je bent niet het soort meisje dat zich tijdens haar ochtendritueel laat overvallen door dat soort van hinderlijke muizenissen. Je vindt het nog vreemder dat je het niet hebt zien aankomen in de spiegel boven de wasbak, die zoals altijd je schuimende mond en zorgelijke blik terugkaatst zonder enige franje. Vertwijfeld sluit je je ogen, de tandenborstel mechanisch heen en weer bewegend in je mond.

Afgelopen zomer heb je hem ontmoet. Aan zee was dat, waar hij verbleef in het appartement van zijn grootouders. Hij had Bertje overgehaald om een weekend naar zee te komen en Bertje had jou uitgenodigd. Ze kenden elkaar blijkbaar al heel lang, die twee, want gedurende de hele tergend lange treinreis had Bertje zitten vertellen over die mysterieuze vriend van hem. Zo te horen moest er een enorm steekje los zitten aan die kerel. Tegen de tijd dat je aankwam aan zee, was je zijn verhalen, waarvan je aannam dat Bertje ze systematisch had zitten aandikken, zo beu dat je zelfs geen zin meer had om die vriend in levenden lijve te ontmoeten. Of misschien nog net wel, maar dan enkel om met je eigen ogen te kunnen zien dat Bertje, dat stuk onbenul, weer maar eens schromelijk overdreven had.

Bij het uitstappen had je je mening echter moeten herzien. Amper stond je op het perron of daar dook, schijnbaar vanuit het niets, een kerel op Bertje toe, die hem vastklemde op een wijze die het midden hield tussen omhelzen en wurgen, intussen luid roepend van : “Bértje my man! Alles bueno? Verdomme,verdomme!” Daarop had hij jou in de gaten gekregen. Zijn zwarte ogen achter een zware bril hadden schaamteloos in de jouwe gekeken, vlak voordat hij je uitbundig op de wang zoende. Zijn adem rook naar het soort zoete drankjes dat men ’s zomers op caféterrassen pleegt te schenken en waarvan je er probleemloos tien na elkaar kunt drinken zonder je dronken te voelen. “Jij moet dinges zijn,” had hij gezegd, waarop Bertje beamend in zijn richting geknikt had. “Ik heb veel over je gehoord,” had hij eraan toegevoegd, met een vette knipoog die je ongemakkelijk had doen glimlachen.
“Ik ook over jou,” had je bedremmeld geantwoord. Vervolgens had hij, zonder dat je het hem gevraagd had, je koffer van je overgenomen en terwijl hij ronduit taterde tegen Bertje – hij excuseerde zich voor zijn nervositeit, omdat hij net gestopt was met roken - waren jullie met z’n drieën over de zeedijk tot bij het appartement gewandeld.

Je opent je ogen. Geef toe dat het je nog allemaal haarscherp voor ogen staat. Dat het allemaal terugkomt : hoe hij quasi - achteloos zijn arm om je middel had geslagen nog voor je het appartement betreden had, dat uit zijn ogen een waanzin straalde die heerlijk besmettelijk leek, dat je samen met hem gegrinnikt had om de onbenullige verhalen van Bertje, dat hij in je oor fluisterde: “Wij begrijpen elkaar,” dat je had gedacht dat er iets beloftevols school in de waanzin die hij uitstraalde, dwars doorheen zijn hagelwitte T-shirt, een waanzin die weerkaatste in de glans van zijn ravenzwarte haar, dat je gemeend had het in je te voelen stromen doorheen de verzengende aanraking van zijn hand om je middel. Geef maar toe dat het terugkomt. Dat jullie die avond een feestje gebouwd hebben in dat appartement met zicht op zee. Dat hij gitaar speelde en daarbij schor en extatisch zong. Hij had geschifte verhalen verteld waar Bertje schaapachtig om had moeten lachen. Dat je door zijn haar gestreeld had en hij je schouders masseerde en dat je hem niet had tegengehouden toen hij een kus in je hals drukte, dat zijn handen, onzichtbaar voor Bertje, die zwijgend van zijn bier dronk, de binnenkant van je dijen beroerd hadden. Je hebt je knieën zelfs tegen elkaar gedrukt om die hand te vangen, heel even maar, om de sidderende, waanzinnige elektriciteit ervan behaaglijk door je lichaam te laten stromen.

Plets maar gauw wat water over je gezicht om bij te komen. Het neemt niet weg dat jullie niet eens zoveel later Bertje voor de televisie hebben achtergelaten met nog een biertje en dat jullie de slaapkamer zijn ingedoken. Als je die nacht al dronken bent geweest, wist je desondanks dat de ontnuchtering snel zou volgen. Dat hoopte je alleszins. Je hebt niet eens lang gewacht om te ontnuchteren. Na de zomervakantie besloot je al snel om hem nog eens te gaan opzoeken in de studentenstad waar hij nu woonde. Hij had je immers zelf uitgenodigd, nietwaar? Je had kunnen weigeren, maar je deed het niet. Was het niet omdat je met eigen ogen wilde zien hoezeer hij veranderd was, wat er nog van hem overbleef nu hij zich had overgegeven aan het studentendom, waarop hij zich – volgens Bertje - had geworpen met een waanzin die bij jou herinneringen opriep die Bertje nooit zou kunnen bevroeden?

En daarbij, geheel terzijde, is je vriendje het niet ooit te weten gekomen?

Ontnuchtering, dat is het woord wel. Toen hij de deur van zijn studentenkamer voor je openmaakte, had je aan één oogopslag genoeg. Hij straalde nog steeds dezelfde waanzin uit, maar hij was veranderd. In zijn ogen lag nog slechts de doffe glans van oude nikkelen munten. Zijn gebaren waren breed maar houterig en zijn stem klonk nog wel luid, maar vermoeid, alsof het hem ontiegelijk zwaar viel om zijn waanzin overeind te houden. Zijn kus was kort en koel, zijn lippen droog en koud. Zijn kleren waren doordrongen van de geur van koffie en sigaretten, dezelfde geur die in de hele kamer hing. Je moet wel toegeven dat hij vriendelijk geweest was. Drankje, snoepjes, sigaretten, die je weigerde. Krankzinnige verhalen over zijn wedervaren in de studentenstad, maar enkel omdat jij erom vroeg. Geen woord over de zomervakantie. Geen woord over Bertje. Na het laatste verhaal nog slechts stilte. In die kille stilte was het, dat je hem hebt aangekeken met genadeloos borende ogen. Zeker, zijn jas was nonchalant neergegooid op zijn bed, maar wel zo dat je het etiket van Burberry duidelijk kon zien. Zeker, de manier waarop hij zijn sigaret aanstak kon niet nonchalanter, cooler, zijn, maar de grimmigheid waarmee hij zijn peuken platdrukte in de asbak vertelde een heel ander verhaal, dat je bang maakte. Daar en dan heb je hem ontmaskerd, genadeloos, automatisch. Nu zag je dat hij zo’n jongen was die elke ochtend zijn poses oefent voor de spiegel, er misschien zelfs tekst bij verzinnend en intussen zijn kapsel fatsoenerend. Je zag hoe hij zijn vierde sigaret in een uur tijd opstak. Om iets te zeggen, heb je toen gevraagd of hij dan niet gestopt was met roken.
“Ik ben gestopt met stoppen,” antwoordde hij ; je had kunnen weten dat hij dat zou zeggen.

Zonder een woord te zeggen ben je daarna opgestapt. Hij is je niet achterna gekomen. Je had het kunnen weten.

Draai nu het dopje maar op de tube tandpasta. Haal de kam door je haar. Glimlach maar naar je spiegelbeeld tot je de juiste smile gevonden hebt. Doe het licht uit in de badkamer. Neem je tas en wandel de straat in. Alles ligt er nog hetzelfde bij, maar je doet niet de moeite om het op te merken.

vrijdag 8 mei 2009

Requiem voor de laatste cowboy

Dit schrijfsel werd door de jury van de Leuvense Write Now! - voorronde bedacht met een derde prijs. "Toch beloont de jury graag inzendingen die cowboys in het zonnetje zetten." Waarvan akte!


Wat drijft de laatste cowboy? Op dit moment is het een relevante vraag. Op het acute af relevant is die vraag. Immers: de laatste cowboy houdt het niet lang meer. De laatste cowboy heeft het zitten.

Met zijn pak van indigo jeans en de blutsen in zijn gezicht, met zijn ouderwetse walkman om de oren en een sigaret in zijn rechtermondhoek geschroefd, wacht de laatste cowboy op de bus. Temidden van de mensen. Die kijken naar de laatste cowboy. Want dat hebben ze nog nooit gezien. Eerst werden ze zeldzaam, cowboys. Toen waren er bijna geen meer. Nu is er nog één. En dan nog: die heeft het zitten. Die loopt niet ver meer. Desalniettemin stapt de laatste cowboy als eerste op de bus.

Het is niet altijd even fijn de laatste cowboy te zijn. Het geeft je zelfs geen recht op een zitplaats. Je mag niet gratis rijden. Als je vijfenzestig bent, mag je dat wel. De laatste cowboy weet nu echter met zekerheid dat hij daarop niet meer hoeft te hopen. Hij is wel oud want hij is de laatste, maar hij wordt geen vijfenzestig. Dat bedenkt de laatste cowboy en hij draait de volumeknop naar rechts. Loving Spoonful. Tom Jones. “Wake up Little Suzy” van de Everley Brothers. De mensen kijken hem vreemd aan. Ze hebben geen boodschap aan de laatste cowboy of aan zijn muziekjes. Ze wringen en drummen om niet in zijn buurt te staan. Wanneer de bus bij hun halte stopt, wringen ze zich langs hem heen naar de deur zonder zich te excuseren. “Waarom?” vraagt de laatste cowboy zich af. “Het heeft nog weinig nut. Ik heb het zitten. Voor mij hoeft het zo niet meer.”

Steeds leger wordt de bus, maar de laatste cowboy gaat niet zitten. Hij blijft tegen een stang geleund, klemt ze vast in de bochten, lijkt eraan vast te groeien. De weg leidt langs weiland. De laatste cowboy ziet de koeien. Hij ziet het prikkeldraad. De koeien achter het prikkeldraad. Een moment later zijn ze weer weg. De laatste cowboy krijgt de tranen in de ogen. Hij snikt. De bus rijdt immer rechtdoor. De mensen staren de laatste cowboy aan. Het doet hem iets maar ook niet veel. De laatste cowboy snuit zijn neus en snikt. “Ik heb het zitten,” mompelt hij, maar niemand die het hoort.

Bij de laatste halte stapt de laatste cowboy uit. Achter hem klappen de portieren dicht. De chauffeur blijft hem nog lang nastaren, in de achteruitkijkspiegel. De laatste cowboy, een terugblik. “De laatste,” denkt de laatste cowboy. “Hij ziet me niet meer terug. Ik hem evenmin. Dag. Hij keek niet eens vriendelijk.” De laatste cowboy steekt een sigaret op en slentert bij de bushalte vandaan. Hij heeft geen haast.

Bij het knapperende haardvuur kijkt de laatste cowboy naar het testbeeld. Hij zou wel een borrel lusten, maar de fles is leeg en de winkels zijn dicht. Hij zou wel een hotdog lusten, maar hij heeft geen honger. Er beweegt niet veel op het scherm. De laatste cowboy laat zich achteroverzakken en knijpt zijn ogen stijf dicht tot er één traan over zijn neus glijdt en op de glitterknopen van zijn indigo hemd valt. “Is dit nu melancholie?” vraagt hij zich af. Buiten ruist af en toe een auto voorbij, loeit een koe. De laatste cowboy heeft geen flauw idee. Aan wie moet hij het vragen? Hij is de laatste. En binnenkort, ja heel binnenkort, is er zelfs geen laatste cowboy meer.

Immers, hij heeft het zitten. De dokter heeft het gezegd en er is niets meer aan te doen. De laatste cowboy heeft het zitten.

De laatste cowboy doet niet eens de moeite om te bedenken wat hij nog allemaal zou willen doen. Het zijn teveel dingen om op te noemen, teveel om nog snelsnel aan te beginnen voor het te laat is. Want het is al héél laat voor de laatste cowboy. Nog geen vijf voor twaalf maar het scheelt niet veel. De horizon is al in Cinemascope en Technicolor op het scherm te zien, de muziek zwelt al aan. Het is enkel wachten op de grote, glanzende krulletters “The End.” Aldus.

Er beweegt niet veel op het scherm. Stokstijf naast het haardvuur staart de laatste cowboy ernaar. “Waarom?” denkt de laatste cowboy. “Wat is hiervan de zin?” Ook hier tikt het klokje zoals het nergens anders tikt. Hoewel. Steeds in dezelfde richting. Gestaag voorbij de vijf van vijf voor twaalf. Buiten ruist af en toe een auto voorbij, loeit een koe. “Een koe/ is een merkwaardig beest,” denkt de laatste cowboy. Zonder bijgedachten denkt hij dat. Hij zet zijn walkman op en draait de volumeknop naar rechts. Bobbejaan Schoepen. Hank Williams. De laatste cowboy pinkt een traantje weg. “Een mooi gevoel, melancholie,” denkt hij. “Alleen spijtig van dat gesnotter.”

Wat drijft de laatste cowboy? Voor wie moet hij het nog doen? Voor wie haalt hij zijn hoed van de haak? Waarom brengt hij op gezette tijden zijn indigopak naar de stomerij? Voor wie poetst hij zijn laarzen?

“Voor wie?” denkt de laatste cowboy. “Waarom?”
Hij pookt in het smeulende haardvuur. Zonder haast. Zonder veel overtuiging. Pookt de laatste cowboy in het smeulende haardvuur. Hij houdt het niet lang meer. Hij heeft het zitten. En wat dan nog.