dinsdag 17 november 2009

The Inevitable Return of Johnny Bros

Johnny Bros is het hoofdpersonage van mijn huidige prozafrutsels. Het fragment hieronder is een deeltje van een veel groter avontuur dat later, als ik groot ben, een afgerond geheel moet vormen. Doch hier alvast een voorsmaakje.

Zaterdag was een mooie dag om niet te roken. Dat wist Johnny Bros nu wel zeker. Op andere dagen wilde het hem niet zo best lukken, “gestopt zijn”. Op zaterdag leek het vooralsnog wonderwel te lukken.
Het had ermee te maken dat Johnny Bros in bed was blijven liggen tot de middag. Dat halveerde de tijd die aan gestopt zijn met roken diende te worden besteed, tot een twaalftal uren tussen opstaan en inslapen. Soms zijn de simpelste ideeën gewoon de beste.

Het feit dat hij zijn meest hardnekkige gewoonte opgegeven had, zette Johnny Bros aan het mijmeren. Immers, was zijn periode als onvoorwaardelijke kettingroker niet grofweg overeengekomen met zijn eveneens afgesloten periode als student? Definitief voorbij was de tijd dat elk college een epifanie van formaat teweegbracht. Data is niet hetzelfde als informatie. Check. De auteur en de verteller zijn niet noodzakelijk dezelfde. Check. Of zoiets -notities onleesbaar en nooit helemaal begrepen hoe dat nu eigenlijk zat. Herinnering is een constructie. Check. Toch heel wat opgestoken in al die tijd.

Maar die laatste weken was het Johnny Bros nog maar zelden overkomen, iets opsteken. Ja, na de colleges, bij een eerste futloze poging om het roken op te geven, een geschooide sigaret.

In de vroege namiddag begaf Johnny Bros zich naar het stadscentrum, meerbepaald het café “Reichenbach,” vlakbij de kathedraal. Rendez-vous met zijn vader. De drukte van tegenliggers en voetgangers, fietsers en foutparkeerders scheen Johnny Bros absurd toe. Hij was nog maar net wakker. De stad daarentegen had niet gewacht, en draaide wederom door met een halve dag voorsprong. Net zoals de dagen tevoren en de dagen die zouden volgen. Johnny Bros kreeg zin in een sigaret. Maar hij had er geen. Sommige problemen lossen zichzelf op.

Zonneschijn en een koud briesje; het perfecte weer om een verkoudheid op te doen. Ter voorbereiding liep Johnny Bros alvast wat te kuchen. Het resultaat stemde hem niet helemaal gelukkig. Sinds hij gestopt was met roken, was hoesten een aanmerkelijk minder met drama beladen bezigheid geworden. Geen slijm, geen beetje pijn, niks; de hypochondrie verloor haar geruststellende vanzelfsprekendheid. Ook het gehijg na trappenlopen was nu niet langer aan de tabak te wijten, maar gewoon aan zijn totale gebrek aan fysieke conditie, waarvoor er nu niet langer excuses in te roepen waren. Walk, don’t run. Johnny Bros zette de kraag van zijn lederen jekker omhoog en trok de ritssluiting tot helemaal onder zijn kin. De wind zocht tevergeefs een houvast in zijn weerspannige, kortgeknipte haar. Op de straathoeken werd keurig gewacht op groen licht. Weinig kans op mooie ongevallen vandaag. Sinds Johnny Bros gestopt was met roken, leek alles zo banaal.

Ach, gemijmer. Waar was toch de tijd dat hij samen met vrienden als Marlon de plaatselijke indyscene afstruinde, op zoek naar het achteraf pijnlijk overbodige gevoel “erbij geweest te zijn.” De tijd dat hij, na een hele avond in een achterkamer te hebben staan schuddebollen bij het gekrijs van slecht gestemde gitaren en een lamme drum, bij zichzelf en met de nodige gravitas kon zeggen: “Dit is de swing van de eenentwintigste eeuw.” En daarna samen met Marlon een fles rosé en een pakje Johnson kon kraken bij een geripte dvd van Brideshead Revisited. You must begin by speaking on the paper.

De avonden van testbeeld en automatische piloot in het Cultuurcafé, aan lange tafels voor een podium waarop steeds weer andere bands dezelfde toonloze heisa uit hun glimmende instrumentarium trokken. Te luid om te denken. Te luid om te spreken. Drinken dan maar. Stella. Rode wijn. Bollekes Koninck. De meisjes aan de overkant van de tafel fluisterden elkaar wat in het oor, een hand zuinigjes voor hun mond. Soms glimlachten ze naar Johnny Bros. Hij had er alle belang bij te doen alsof hij het niet zag. Dat hij het spelletje meespeelde. Maar verdomme, hij kon er tenminste bij roken zoveel hij wilde.

Aan een tafeltje bij het raam van café Reichenbach zit de oude de krant te lezen en zijn koffie te drinken. Johnny Bros ziet hem al van ver zitten en moet, voor het eerst, toegeven dat het een terecht etiket is, Oude. Sinds hun laatste ontmoeting is hij wat grijzer geworden, valer. Zijn ogen liggen wat dieper en staan wateriger dan anders. Oude. Ouder. Pa. Eén ding is echter onveranderd gebleven. Tussen de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand, met de elleboog waarvan hij op de tafel steunt, smeult een Belga Filter met een vervaarlijk lange askegel. Johnny Bros gaat tegenover hem zitten aan het tafeltje.
“Pa,” zegt hij.
De oude kijkt op van zijn krant en legt de sigaret in de asbak.
“John,” zegt hij. Hij neemt de sigaret op en neemt een laatste trek. Dan duwt hij de peuk uit in de asbak.
“Staat er iets in de krant?” vraagt Johnny Bros.
“Niets speciaals. Politiek. En ongevallen. Spookrijders vooral. The usual stuff.”
“Ja,” zegt Johnny Bros. “The usual stuff.”

The usual stuff. Er viel heel wat te bespreken, deze keer.
De oude heeft er geen zin in, dat ziet Johnny Bros meteen. De oude steekt een verse Belga op en zet het op een hartstochtelijk hoesten. Het galmt tegen het plafond van het overigens zo goed als lege café Reichenbach. De oude pakt zijn zakdoek en fluimt erin, zo discreet mogelijk.
“Rook jij er nog eentje meer,” zegt Johnny Bros automatisch.
“Mja,” zegt de oude. “Dit zijn maar fluimen. ’s Morgens zit er soms bloed bij.”
“Misschien moet je er maar eens mee stoppen.”
“De sigaretten?”
“Nee, bloed hoesten. Die sigaretten kunnen me niet schelen.”
De oude schuift hem het pakje Belga toe. “Hier, pak aan. Dan rook ik er al eentje minder.”
“Nee, bedankt. Ik ben gestopt.”
De oude legt het pakje sigaretten terug naast zijn kopje koffie. “John, ik kan veel van je hebben. Maar niet dat je tegen me liegt.”

zondag 15 november 2009

Bekkevoort City

Aan allen die gekomen zijn: proficiat. Afgelopen zondag werden de nieuwe inwoners van mijn Hagelandse hometown verwelkomd door het gemeentebestuur. Mij was gevraagd voor die gelegenheid een gedicht te schrijven. Geen evidente opdracht, want zo heel vaak ben ik -student zijnde - niet "thuis" te vinden; erg vast is mijn band met de klei waaruit ik getrokken ben, niet. In dit gedicht dus geen sightseeing van de ongewijfeld talrijke toeristische en andere troeven die Bekkevoort rijk is, maar een welgemeend welkom aan "mijn" nieuwe dorpsgenoten.

Kom erbij
voor jou maak ik speciaal
een plaats vrij in mijn taal

Zet u

En vertel: wat is je verhaal
waar kom je vandaan
wat kom je doen
wat brengt je
hier?

Kom erbij

En vertel: van hoeveel verder zijn jouw ogen?
Hoeveel dichterbij je hart?
Had je vroeger durven dromen
dat je
hier
terecht zou komen?

Maar vertel
kom wat
dichter

blijf niet schoorvoeten in het gruis

Kom erbij en kom
samen
wees welkom
kom thuis

woensdag 11 november 2009

"Alles wat in dit boek staat, is waar" - Editions Migraine op bezoek bij Koen Peeters

Met De Bloemen brengt de Leuvense schrijver Koen Peeters(1959) een erg persoonijk eerbetoon aan het leven, lief en leed van zijn ouders en grootouders. Aan de hand van oude familiedocumenten, meticuleus bijgehouden door twee ooms, reconstrueert Peeters op een subtiele en poëtische manier de leef - en denkwereld van die overleden familieleden. De lezer kijkt over de schouder van de verteller mee, terwijl deze, brief na brief, de mysteries ontrafelt die drie generaties Peeters met zich meedragen. De twee wereldoorlogen passeren de revue, maar ook ene traumatisch en nooit opgehelderd incident waarbij Peeters's vader na een verkiezingsmeeting in elkaar wordt geslagen door extreel-rechtse militanten. Collega Sermeus en ikzelf gingen, met het boek onder de arm, langs bij een van de interessantste schrijvers van het moment.

Het is misschien maar een indruk, maar er verschijnen veel romans over "ouders" tegenwoordig: Lanoye's Sprakeloos, Edgard van Marcel Vanthilt, uw De Bloemen en in zekere zin ook Wij van Jeroen Olyslaeghers.
Hebt u een verklaring voor die "zoektochten" van hedendaagse schrijvers naar hun roots?


De voorwaarde die ik kan bedenken is dat de ouders natuurlijk eerst dood moeten zijn, want anders kan je niet die intimiteit bovenhalen. En het rouwproces moet verwerkt zijn. Het is natuurlijk ook voor een stuk coïncidentie. Bij mij is het gekomen omdat ik die papieren ter inzage had gekregen van mijn oom. Ik wilde die brieven wel echt hebben, maar hij wilde er gaan afstand van doen. Dus ik moest ze dan wel overtypen, wat ik met veel plezier deed. Toen ik de brieven aan het overnemen was begon is ze hier en daar wat in te korten, of wat dingen te verbeteren of zelfs iets toe te voegen wat ik hoorde van mijn oom, letterlijk zoals in het boek beschreven staat. Voor je het weet ben je op die manier aan het schrijven en aan het herschrijven. En die andere papieren, de procesverbalen, dat is ook zo gebeurd. Die komen van mijn andere oom. Ze leven beiden nog, en waren er ook alle twee bij toen het boek werd voorgesteld. Wat heel fijn was. Mijn oudste oom, nonkel Jos, heeft er een toespraak gehouden, want die hield wel van toespraken. In die zin was het wel heel familiaal. Letterlijk.

De Bloemen is een erg persoonlijke roman geworden waarin een aantal naaste familieleden zelf als personages optreden. Hoe reageren zij op het feit dat ze hier, al dan niet in geromantiseerde vorm, worden opgevoerd? Denk bijvoorbeeld aan de nonkels van Dimitri Verhulst zijn bijvoorbeeld niet opgezet met hun portret in De helaasheid der dingen.

Ik wil natuurlijk geen familieruzies. En het is ook wel degelijk een eerbetoon aan mijn vader en grootvader. Daarbij komt nog eens dat ik het ook allemaal zeer goed heb uitgelegd aan al de betrokkenen. Het boek is ook vooraf gelezen door heel wat familieleden om toch eens te checken of ik respectvol genoeg was geweest. En langs de andere kant heb ik het verhaal natuurlijk ook bewerkt. Maar ik ben met al het materiaal dat ik had heel omzichtig omgesprongen. Daarom was het ook heel waardevol voor mij dat ik het eerste exemplaar van het boek aan mijn nonkels heb gegeven. Fantastisch dat mijn nonkel daar een speech hield. Want natuurlijk is er wel een discussie geweest; je gaat immers aan de haal met het beeld van zijn vader. Ik ben ook heel dankbaar dat hij alles, maar dan ook alles bijgehouden heeft. Mijn vader zelf hield dat soort documenten niet bij. Het is dan ook fantastisch om iemand in de familie te hebben die dat wel doet.

Hebt u dan suggesties gekregen over dingen die beter niet in het boek zouden thuishoren?

Ja zeker. In de brieven van tijdens de oorlog van mijn grootmoeder stonden bijvoorbeeld dingen in over een Oostfrontstrijder, die in het dorp de grote jan ging uithangen, maar tegelijkertijd door de mensen in het dorp wordt uitgelachen. Die naam heb ik uiteraard wel veranderd. Ook werd er na de oorlog een meisje kaalgeschoren in het dorp, haar naam heb ik ook veranderd. In die zin probeer ik wel respectvol met het materiaal om te springen. Voor de rest hadden mijn ooms ook wel begrepen dat dit literatuur is, het zijn wijze mensen. Als hun jonge neefje, al is dat jonge neefje al vijftig jaar, met die verhalen aan de slag gaat, dan is dat literatuur en dan moeten we dat ook zo bekijken.

Brieven van vroeger

U bent aan de slag gegaan met het schriftelijke bronnenmateriaal dat uw voorouders hebben nagelaten. Stel dat we dezelfde oefening laten herhalen door uw kinderen of kleinkinderen: hoe zou u daar uit komen? Is de aanwezigheid van een kroniekschrijver in een voorgaande generatie niet vertekenend voor de reconstructies die volgende generaties voeren? Gaan zij dus op een andere manier naar hun grootvader en overgrootvader kijken net omdat u dit boek geschreven hebt?


Ik weet natuurlijk niet of mijn kinderen schrijver gaan worden. Maar ik denk dat dit één lectuur is, en die vertekent de werkelijkheid natuurlijk. Om nu heel eerlijk te zijn, ik kan er ook niet meer onbevangen naar kijken nu ik die roman geschreven heb. Eigenlijk is die tekst in de plaats gekomen van wat er is. Ik heb mijn oom ook heel veel over dit alles horen vertellen, en daardoor is dit natuurlijk ook maar een verhaal van een verhaal, van een biografie. Het woord zegt het natuurlijk zelf al, het leven was al geschreven. Mijn oom had het allemaal al eens opgeschreven, in een eigen boek, maar met een ondubbelzinnige bewondering. Zijn ouders hebben zijn studies betaald, wilden sterk vooruit in het leven. Allemaal dingen die toen niet zo voor de hand liggend waren. Die bewondering zit ook sterk in mijn boek. Maar er zijn ook dingen die niet in het boek voorkomen, bijvoorbeeld de psychologie van mijn grootmoeder. Ik heb haar nooit gekend, dus heb ik haar geschetst zoals mijn oom haar gezien heeft als moeder. Ik heb dit dan ook niet proberen te verzinnen.

Er komen natuurlijk ook persoonlijke herinneringen in het boek naar voor. Zijn die herinneringen dan ook veranderd door ze neer te schrijven? Die herinneringen worden toch ook gekaderd in een heel verhaal, een roman.

Het is absoluut niet de ambitie dat ik het zeg zoals het is. Integendeel. Zeker met dit boek wilde ik iets maken dat mooi was. Een beetje zoals bloemen. In die zin is die titel er ook niets voor niets. De bloemen staan dan voor mensen die het leven mooi maken. Die kleren dragen met een bloemetjesmotief, die behangpapier met bloemen hebben. Het zijn geen echte bloemen, maar het is zo een beetje decoratie. En dat leeft leuk.

In het naschrift van de roman vertelt u de lezer dat “niets waar is in deze roman.” Hoe groot is de afstand tussen de Koen Peeters die nu hier voor ons zit en de verteller in de roman? Wat laat die gecreëerde distantie je toe? Hoe functioneel is deze afstand?

Mijn werk wemelt van dat soort formules. Het is natuurlijk ook een vuile truc van schrijvers om niet teveel inzage te geven in hun privé-leven. Langs de andere kant is eigenlijk alles wat er in het boek staat waar. Er zit wel een stuk verbeelding in. Ik heb geprobeerd mij in die personages in te leven. Zoals bijvoorbeeld bij mijn vader de ethische reflex die mensen drijft tot politiek, waar ik een hele hoge pet van op heb. Maar natuurlijk dat zegt heel veel over mij, over hoe dat ik denk dat politiek moet zijn. En natuurlijk ook hoe ik als kind naar mijn vader opkeek. Hij was volksvertegenwoordiger, en bij zijn werk konden we ons niets voorstellen, maar we hadden er wel een grenzeloze bewondering voor.

Een angelloze zorgeloosheid

Hebt u heimwee naar de schijnbare zorgeloosheid van uw vroegere kinderjaren? Al was het een zorgeloosheid die voor een deel gebaseerd was op het feit dat heel wat gevaren nog niet bekend waren, zoals blijkt uit de inzamelactie met sigarettenpakjes en het onbeschermd spelen met asbest. Of is het eerder een zorgeloosheid met angeltjes in?

Als ik daar op terugkijk is dat toch echt wel een angelloze zorgeloosheid. Er hangt wel een zekere melancholie mee samen, maar het was een zeer goed geordend universum. Alles had zijn plaats. Op zondag gingen wij naar de mis, en in het weekend gingen wij naar het bos. En mijn vader was in de politiek. Hij was volksvertegenwoordiger. Een ontzettend moeilijk woord. We waren met vijf jongens thuis. En daar was ik trots op. Het zal allemaal heel goed in elkaar. Het was de harmonie der wereld, en die van het gezin gezin. Terwijl ik vandaag weet dat die dingen veel wankeler zijn dan ze leken.


Is De Bloemen een hedendaagse streekroman? Want er wordt wel heel wat over de Kempen gesproken.

Dat is natuurlijk het allerlaatste wat ik wilde schrijven. Ik ben eerder voor het grote, het universele. Kijk maar naar mijn vorige boek, de Grote Europese Roman. De Kempen zijn het literaire territorium van andere schrijvers. Denk maar aan Leo Pleysier en Walter Van De Broeck die die streek schitterend in kaart hebben gebracht. Wel, ik blijf daar af. Het zijn twee sympathieke en twee zeer goede schrijvers, die ik erg bewonder. Het is trouwens ook Brief aan Boudewijn van Van Den Broeck geweest dat mij aan het schrijven gezet heeft. Ik las erin dat je gewoon kan leven, en toch schrijven. Ik heb me daar ook heel sterk in herkend. Bij Pleysier gaat het dan specifiek over de taal, de taal die zijn moeder sprak, maar ook mijn moeder. Een tweede reden is dat ik wel van de Kempen kom, maar ik woon en leef in Leuven, en ik leef hier veel gelukkiger en veel beter dan wanneer ik in de Kempen zou leven. Ik ben blij dat ik daar weg ben! Ik woon in een stad – stadje – dicht bij Brussel, ik ben mobieler. Ik loop in de stad en niemand kent mij. Terwijl mijn vier lieve broers, die in een dorp wonen, steeds rekening moeten houden met het oog van de straat. Ze vinden het zelfs prettig om in zo een nest te zitten. Ik niet. Aan de andere kant zat ik wel met die twee verhalen die allebei heel sterk naar de Kempen wezen. En in die zin zijn in het boek de uitspraken over de Kempen zelfs gefilterd door een poging om vriendelijk te zijn. Als ik geïnterviewd wordt door de Gazet Van Antwerpen zeg ik iets anders natuurlijk. Hoewel de mensen in de Kempen altijd zeer vriendelijk zijn. Maar de streek is lelijk, om ver van weg te lopen. En typisch voor Kempenaars is dat je ze op een andere plaats tegenkomt, omdat ze verdorie zijn gaan lopen. Die braindrain is natuurlijk niet goed voor de streek. De Kempenaars verdwijnen, ze gaan als het ware op in de Groot - Brabantse gedachte. Of in de wereld. The boy can leave the farm, but the farm can never leave the boy. Ik moest in die zin die losse wortels die nog in de Kempen lagen een plaats geven.

Het hout van vader

In De Bloemen is er ook plaats voor de “twijfel” die we in uw boeken kunnen aantreffen. Het lijkt erop dat u niet in absolute waarheden gelooft. Denk maar aan de alomtegenwoordige Kempense God die er naar het einde van het boek aan moet geloven.

Ik wil eigenlijk wel getuigen van een tijdsverband. Ik wil graag, zoals Boon het noemde, seismograaf van een tijd zijn, maar dan wel van een andere tijd, en misschien zelfs van een hele eeuw. Mijn grootvader is geboren voor de 1900 en mijn vader is gestorven in 1999, en als ik dat beschrijf, dan heb ik verdorie een hele eeuw vastgepakt. In die zin gebruik ik ook een aantal andere beelden die laten zien dat je met toevallig gevonden materiaal een heel leven kan opbouwen. Bijvoorbeeld marmer, wat bijzonder intrigerend is. Er ligt hier in huis een marmeren blad op een vensterbank. Toen we dit huis gekocht hadden, was mijn vader hier aan het helpen. Op een bepaald moment stapt hij binnen en zet hij zijn voet erop, en het marmer breekt. Die barst is nog altijd zichtbaar. Ze is mij dierbaar omdat ze toont dat mijn vader hier aan het werk was. Marmer zelf is natuurlijk een verstening op een bepaald moment van koraal en steentjes – leven – die plots worden vastgelegd. Of, hierachter is een garage en daarboven is een houtkot. Dat kreeg ik dus ook, het hout van mijn vader. Allemaal latjes en balkjes. Opnieuw, er zijn sommige latjes waarvan ik perfect weer waar ze vandaan komen.
Ook stofjes, zoals in het boek beschreven staat. Als je een trap lang niet poetst, dan krijg je er een filmpje op van het stof dat naar binnen is gewaaid, maar er zit dus alles in. Organisch materiaal van het huis. Schilfertjes, haartjes. En dat vind ik eigenlijk heel interessant; kleine details vastpakken en dan schouwen: dit is het leven. Daar leid ik uit af dat er hier vijf mensen wonen. Toevallige getuigen die inkijk geven in het leven. Zo is het ook gebeurd met de brieven. Op een bepaald moment wil mijn vader die documenten die mijn oom bij ons thuis had weggehaald omdat ze mijn vader ziek maakten, in Antwerpen bij zijn broer gaan halen. Mijn moeder heeft daar echter een stokje voor gestoken. Maar, wie weet, had hij ze meegenomen, dan was dit boek maar half zo dik geweest, of was het er misschien nooit geweest.

Het boek bevat nogal wat geweld, dat steeds de schijnbaar vredige huissituaties komt verstoren zoals het slachten van het varken Mas, de wereldoorlogen, maar evenzeer de aanslag tijdens de meeting en de vechtpartij tussen de verteller en de agressieve chauffeur. Is het boek een afrekening met de verzamelde demonen van drie generaties Peeters?

Achter geweld zit toch vaak een bedoeling, een systeem. Het slachten van een varken is bijvoorbeeld bijzonder nuttig. En zelfs achter het geweld van oorlog zit een soort systeem.
Je hebt in elke familie grote familieverhalen die doorheen de generaties blijven bestaan. Zoals Maria, de zus van mijn vader, die verongelukt bij de molen. Iets waarin mijn vader dan toch een soort rol heeft gespeeld. Dat zijn verhalen die verder blijven bestaan. Zoals bijvoorbeeld de onrechtvaardigheid van de rijke familie die ik in het boek beschrijf, dat zijn toch dingen die overgedragen worden. Ik denk dat die demonen eerder vaste familieverhalen zijn. Onrechtvaardigheid en mislukte ambities zijn zulke vaste onderwerpen; ze komen in alle families terug.

Op het einde van het boek ontmoet u de man die je vader zwaar toetakelde na een meeting. Er is dan een tweedeling te merken tussen uiterlijke rust en innerlijke woede. Is het nu, net zoals de andere dingen in het boek, afgesloten, en geklasseerd?

Ik heb inderdaad bij die man voor de deur gestaan, maar ik ben niet naar binnen gegaan. Ik kwam tot de conclusie dat het helemaal niets zou oplossen. Het had geen zin om een oude man daarover lastig te vallen. Mijn vader heeft aan de zaak geen gevolg gegeven, dus ik hoefde daar ook niets aan te doen. Toch blijft het iets vreemds. Ik heb het allemaal als tienjarige meegemaakt, en, net zoals bij mijn broers, is het toch een soort witte bladzijde gebleven. We weten niet wat daar gebeurd is. En dan opeens kreeg ik een stortvloed aan details in de processen-verbaal die me toegestopt waren, wat er gebeurd was, wie wat gezegd had, al de leugens. Maar het is dus geklasseerd zonder gevolg. Ik was wel heel kwaad toen ik het las en vroeg me af hoe zoiets kon. Nu zouden er hele bladzijde in de krant aan zulke gevallen gewijd worden. Maar toen kon dat blijkbaar wel zonder meer. Zomaar een incidentje in het heetst van de verkiezingsstrijd.

Welke plaats heeft De Bloemen in uw oeuvre? Welke links legt u erin met eerder werk?

De tiende (lacht). Daar zit geen systeem in hoor. Het is wel zo, ik heb me voorgenomen 15 boeken te schrijven, en in die rij is dit het tiende. Elk boek is natuurlijk ook een antwoord op het vorige. Het vorige boek was groot en Europees, de pretentie – al dan niet ironisch – druipt ervan af. Terwijl nu dacht ik eens in te zoomen op een dorp, zij het dan met een link naar Antwerpen en Brussel, en een bepaald tijdsgewricht. Maar het idee ontstaat steeds op een banale manier: een onderwerp inspireert mij, ik begin het te exploreren, en dan krijgt dat een vorm. Ik wil ook altijd een vorm die een stap vooruit zet. Dit is dan een ander soort boek.

Schouderklopjes & vonken

De roman neemt de lezer mee op een reis naar een Vlaanderen dat zich langzaamaan ontwikkelt doorheen de voorbije eeuw. De sleutelmomenten die de geschiedenis van het geslacht Peeters bepalen, bepaalden net zo goed het aanzicht van Vlaanderen zoals het nu voor ons ligt. In hoe verre bent u een kind van de ontzuiling? En is het misschien daarom dat heel wat mensen van uw generatie zich in het boek gaan herkennen?

Ik wilde het godsbeeld van mijn grootvader echt wel beschrijven. Mensen zoals hij kwamen god tegen, die klopte hen op de schouder. Terwijl mijn vader god meer als een soort inspiratie zag. God was voor zijn generatie een soort vonk die de mensen aanporde om iets goeds te doen. En dan ben ik er, die nog wel heel duidelijk zie waar god gezeten heeft, de contouren kan zien van het zwarte gat waar god gezeten heeft. Maar er blijft weinig van over. Ik geef ook het beeld van de fanfare. Ik denk echt dat geloof iets is dat je hoort aankomen. Er is geweldige ambiance, allemaal mensen netjes op een rij, iedereen speelt zijn partituur, de adem valt samen met muziek – iets ongelooflijks. Er is iemand die voorop loopt, en iedereen weet wat hij moet doen. Je bent betoverd door dat spektakel, en je bent geneigd om mee te lopen, en voor je het weet, loop je ook mee in die maat. Maar als je dan de andere kant uitgaat, dan is het weg. En in die zin heeft geloof ook wel een functie, het brengt de mensen samen en begeleid hen in moeilijke momenten. Maar finaal blijft daar toch niets van over.

Het lijkt een menselijke reflex om bij een overlijden terug te kijken op de geschiedenis die de overledene mee heeft gemaakt. Je lijkt het te willen fixeren door te zoeken, het neer te schrijven.

Je kan inderdaad zinvol bezig zijn door het neer te schrijven, en vast te leggen en zo toegankelijk te maken in de vorm van een verhaal voor de mensen die na je komen.
Ik vroeg me voor jullie kwamen ook af of dit boek niet te “oud” zou zijn voor jullie. Het gaat over generaties natuurlijk. Misschien mag je geen kind meer zijn voor dit boek. Wanneer je vader sterft is er verdriet, je kan nooit meer met hem praten, maar het is ook een soort van bevrijding. Plots ligt al dat materiaal daar. Je kan wat vrijer handelen, wat vrijer keuzes maken. Het klinkt misschien kinderachtig, maar dan ben je geen kind meer.

In uw vorige roman – de Grote Europese Roman – schotelde u de lezer een dwarsdoorsnede van Europa voor. In De Bloemen lukt u erin om een “Grote Kempense Roman” af te leveren.`Wat mogen we in uw volgende roman verwachten? Een “Grote Belgische Roman”?

Ik heb net drie weken in Rwanda gezeten. Heel intensief rondgetrokken, weeshuizen gaan bezoeken, theeplantages, koffiefabrieken, genocidenmemorialen enzovoort. Heel interssant. Met de bedoeling iets Afrikaans te schrijven, ja. Het was mijn eerste keer in Afrika. Hoog tijd, zeker als je antropoloog bent, zoals ik. Echt heel interessant.
Ook zustertjes en witte patertjes heb ik geinterviewd. Congo heb ik links laten liggen wegens veel groter en onveiliger. Rwanda leek me veel bevattelijker. Ik heb me er geen enkel moment onveilig gevoeld. Dus na Europa en de Kempen wordt mijn volgende boek een Afrikaroman.

dinsdag 3 november 2009

Meanwhile

"Lectori salutem!" zou mijn innerlijke Guido Cloet zeggen, maar ik ga het toch niet doen. Il y a la manière. Doch ik vond het zelf intussen alweer zo lang geleden dat op deze pagina's nog iets verschenen was, dat ik hedenmorgen besloot daar maar 'ns wat verandering in te brengen.

Het zijn drukke tijden voor uw dienaar, en zoals nu ook weer blijkt is de drukte van mijn werk- en andere aangelegenheden omgekeerd evenredig aan het aantal updates van dit webvehikel. Door toedoen van onze nieuwe bezigheid - de studie der journalistiek - is het met de schrijverij as such maar droevig gesteld. Eén en ander zit in de pijplijn, daar niet van, maar aan het ontcijferen van de bierkaartjes - met - invallen die daaraan ten grondslag dienen te liggen, zijn we nog niet gekomen.

Toch laat Editions Migraine zijn publiek niet geheel in de kou staan, dezer dagen. In de loop van deze (of de volgende) week vindt u alhier de uitgebreide versie van een interview dan collega Sermeus en ikzelve onlangs afnamen van de Grote Vlaamse Schrijver Koen Peeters. (Een missie in opdracht van Veto.) Tevens wordt op dit ogenblik ook de basis gelegd aan de definitieve Watou Playlist. En misschien, heel misschien, komt er nog wel 'n gedichtje of verhaaltje aan te pas.

Lezers die intussen de Boekenbeurs hebben bezocht, zullen zich hebben afgevraagd waarom Editions Migraine aldaar geen stand heeft. Dit alles heeft te maken met een schaalprobleem: de organisatie was niet in staat ons de gevraagde twee hallen te geven, zodat wij nu een alternatieve locatie zoeken voor het multimediale festijn dat onze uitgeverij voor alle geïnteresseerden in petto heeft. Onderhandelingen terzake met de Frankfurter Buchmesse en het Diesterse Begijnhof zijn in volle gang. Blijf dit blog in de gaten houden voor meer info!