Vanochtend werd ik wakker en de zon scheen. De eerste lenteochtend van het jaar. Het was niet koud, maar plagerig fris. Er stond geen wind. En er was lentezon, wat het tegenovergestelde is van herfstzon. Het is licht dat blijft liggen. En toch was het weer vechten om op te staan. Het went nooit, alleen ontwaken. Zelfs als je nooit anders hebt gekend. Het went nooit. Het was vechten om die ogen open te spalken, vechten om de dekens terug te slaan, de weerzin te overwinnen voor mijn eigen blote voeten op de koude vloer. En vechten tegen het eerste woord van de dag, dat ook het laatste is: Liv. Een tijdje terug was ik aan zee. Op het strand de bekende keuze, die geen keuze is: linksaf, of rechtsaf, maar daarna alleen nog maar rechtdoor. Het was er koud en nat en guur; ik had er niets te zoeken. En pas veel later kwam het besef: altijd weer kom ik te laat, zijn er alleen nog jouw onvermoede voetsporen om in te treden, straathoeken waarachter je net verdwijnt, binnenplaatsen en een laatste ...
Verzameld Werk van Michiel Leen